Sanne Hans (Miss Montreal) zingt, schrijft en maakt muziek. Sanne is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Sanne groeide op in een familie waar muziek maken vanzelfsprekend was. Thuis stond een piano en er waren gitaren. Sanne speelde viool en zat met haar broer in een band. Ook haar ouders speelden in een band. “We maakten altijd muziek. Het hoorde er gewoon bij.”
Sanne leidt een druk leven, vol optredens, componeren en TV programma’s. Toch maakt ze tijd om ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur te zijn. “Ik vind het heel belangrijk om kinderen te motiveren,” zegt ze. “Daarom ben ik van plan om naar scholen te gaan en daar te vertellen dat ook kinderen die opgroeien in armoede mee kunnen doen. Ik kan niet wachten!”
Voor Sanne was en is muziek een belangrijke uitlaatklep. Ze was als kind al veel bezig met muziek maar in groep 7 ging Sanne er serieus mee aan de slag. “Ik deed mee aan zo’n plaatselijke Soundmixshow,” vertelt ze. “Daar werd ik tweede. Mijn hart was gebroken, ik wilde gewoon de allerbeste zijn. Daarna begon ik met gitaarspelen en mijn eerste zelfgemaakte liedje volgde al snel. Toen dacht ik: ‘o, dat bedoelde ik, dat is wat ik wil! Ik kan dus zélf bepalen wat ik wil spelen.’ Er ging een wereld voor me open. Dag en nacht was ik ermee bezig, ik ging nauwelijks de deur nog uit, was alleen nog maar met muziek bezig.”
“Na jaren vioolles ben ik, toen ik aan jaar of tien was, overgestapt naar zangles. Eerlijk gezegd vond ik er niets aan en ben er snel mee gestopt. Het was zo anders dan zelf muziek maken. Ik had gewoon niet zo’n zin in die saaie zanglesliedjes. Op mijn 19e heb ik weer zangles genomen, echt klassiek. Daar heb ik veel van geleerd. Ik heb nooit last van mijn stembanden, dat komt door die sterke klassieke scholing. Ik ben heel blij dat dat ik dat heb gedaan.”
“Ik heb thuis veel aanmoediging en steun gekregen. Als je ergens talent voor hebt, dan is het mooi en belangrijk dat ze thuis ook trots en blij zijn en met je meeleven. Maar het gaat niet alleen over talent. Muziek was ook een belangrijke uitlaatklep waar ik mijn emoties in kwijt kon. Toen mijn ouders gingen scheiden, had ik het daar heel moeilijk mee. Ik zocht steun in het muziek maken. Ik kon al mijn tranen kwijt in urenlang piano of gitaar spelen of zingen. Dat heeft me heel erg geholpen. Ik weet dus uit ervaring hoe belangrijk het is dat een kind of puber een uitlaatklep heeft, de kans krijgt zijn of haar eigen pad te gaan. Ik weet hoe zwaar je het kunt hebben. Te zorgen dat ieder kind een uitlaatklep heeft, is mijn motivatie om ambassadeur te worden.”
“Muziek is nog steeds een uitlaatklep, ook al is het nu mijn werk. Stel, ik heb ruzie met mijn vriendje. Als ik speel, verdwijnt die ruzie uit mijn hoofd. Ik voel me er gewoon fijner door, dat blijft iets magisch. Als ik muziek maak, voel ik dat ik leef en ben ik heel dichtbij mezelf. Ik voel me dan bijzonder.”
Facebook: missmontrealmusic
Twitter: @MissMontreal
Instagram: @missmontreal_
Marianne Vos, olympisch en wereldkampioen wielrennen, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Ze maakt deel uit van Team Jumbo Visma, partner van ons fonds.
“De eerste wedstrijd die ik mocht rijden, was een dikkebandenrace in Geffen. Het jongetje dat tweede werd, was helemaal gesoigneerd, had klikpedalen op zijn fiets gemonteerd en was zelfs ‘warm gezet’. Maar ik won.
“Mijn broer Anton en mijn vader waren lid van wielervereniging Presto in Drunen. En dus gingen we met de hele familie mee naar wedstrijden; koelbox mee, stoeltjes, washandjes in een zakje. We zaten de hele dag langs het parcours, zagen alles: van de eerste tot de laatste categorie. Op mijn achtste mocht ik eindelijk ook wedstrijden rijden.”
“Als klein meisje vond ik het vanzelfsprekend dat mijn ouders op dinsdag en donderdag van Wijk en Aalburg naar Drunen en weer terug reden met een auto vol materiaal. Als ik een keer een parcours wilde verkennen, keek ik mijn vader lief aan, smeerde mijn moeder de boterhammen en waren we vertrokken. Dat kon altijd, het was nooit een vraag. In de juniorentijd, toen ik andere meiden ontmoette bij wie thuis niet alles in het teken van wielrennen stond, besefte ik dat het helemaal niet zo logisch was.”
“Geld hadden we nooit over, maar als er nieuw materiaal voor het wielrennen moest komen werd het links of rechts altijd georganiseerd. Ik zag dat niet iedereen om me heen dat had. En dan ging het vaak niet eens om geld, maar om tijd en aandacht.”
“Mijn vader was jeugdbegeleider bij de club, maar ik ben nooit door hem getraind, ben nooit gepusht. Hij was er wel altijd voor me, net als mijn moeder. Ze hebben ook nooit langs de kant staan schreeuwen. Ja, ‘kom op Marianne’, dat riepen ze.”
“Als ik niet won, viel er geen onvertogen woord. Dat hoefde ook niet, want dan was ik zelf niet te genieten. Daar schaam ik me nu nog voor. Reden mijn ouders het hele land door, was ik na afloop van de race stikchagrijnig. Dat ging helemaal nergens over. Echt onfatsoenlijk.”
“Ik uitte me helemaal niet als kind. Ik observeerde, keek rond en verder deed ik weinig. Natuurlijk ging ik wel buitenspelen. Dan bouwde ik tenten, of voetbalde ik. Maar op school was ik de stilste van de klas, was ik nauwelijks aanwezig. Dat gaf niks, ik voelde me daar prima bij. Maar op de fiets kon ik de energie die ik op die momenten niet gebruikte juist kwijt. Ik voelde dat ik goed kon fietsen, en dat wilde ik graag laten zien. Ik wilde me bewijzen. Het vuur dat ik op die fiets had, was enorm. Ik vrat mensen echt op.
“Die twee persoonlijkheden zijn in de loop der jaren meer één geworden, zijn naar elkaar toegegroeid. Juist het besef dat ik op de fiets meer mezelf was, heeft me geholpen om mezelf te ontwikkelen in die wereld naast de fiets.
“Als ik de sport niet had ontdekt, had ik die andere kant van mezelf waarschijnlijk nooit gevonden. Ik had mezelf minder leren kennen, ik zou me nu minder kunnen uiten. De kans is groot dat ik dan als een of andere kluizenaar in mijn huisje had gezeten om alleen maar naar buiten te gaan om van negen tot vijf te gaan werken.”
“Als het Jeugdfonds Sport & Cultuur er in mijn jeugd was geweest, had ik er waarschijnlijk gebruik van gemaakt. Ik denk dat ik er baat bij had gehad. Het zou net het steuntje in de rug zijn geweest wat ik had kunnen gebruiken. Maar we hebben het op de een of andere manier zelf kunnen rooien. Alle vrije tijd en al het geld ging op aan de fiets.
“Er ligt een taboe op het vragen van hulp. Ik snap dat wel. Ouders willen niet snel toegeven dat ze hun kind niet kunnen laten sporten. Je wil je kind het beste geven, en als je het gevoel hebt dat je daarin tekort schiet, ben je daar waarschijnlijk niet heel trots op. Maar als je weet hoe ontzettend groot de groep die hulp nodig heeft in Nederland is, besef je dat het niks is om je voor te schamen.”
“Toen ik bij de nieuwelingen zat, kreeg ik mijn eerste sponsor: Gijs van Tuyl uit Bruchem. Hij had gehoord dat we het niet zo breed hadden en nodigde ons uit voor een gesprek in zijn fietswinkel. We hebben nooit een contract getekend, maar ik heb zes jaar lang op zijn fietsen gereden. Dat was een hele belangrijke omslag voor ons. We hadden nooit het geld gevonden om én wegfietsen, én tijdritfietsen, én crossfietsen te kopen.”
“Ik zie en spreek Gijs nog steeds. Hij zag toen iets in mij, ondanks dat ik zo jong was. Zo werkt het natuurlijk ook voor kinderen die gebruik maken van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Dat is de sponsor die het voor hen mogelijk maakt dat ze kunnen sporten. Ik heb het een paar keer van dichtbij meegemaakt wat dat doet met kinderen, wat het betekent voor hun ouders. Dat is heel bijzonder. Voor een bedrijf is die vorm van sponsoring minder zichtbaar en dus moeilijker te verkopen. Maar ze zouden het een keer met eigen ogen moeten zien.”
Help ook een kind in armoede aan een fiets via Heel Holland Fietst
Instagram: @mariannevosofficial
Twitter @Marianne_Vos
Meer over Jeugdfonds Sport & Cultuur en Team Jumbo-Visma
Ginella Zerbo, hockey international en spits van SCHC en het Nederlands elftal, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
“Eigenlijk wilde ik voetballen. Dat deed ik vaak op het schoolplein, samen met de jongens. Maar mijn moeder zag het niet zitten, vond het een te fysieke sport voor meisjes. Ze is opgegroeid in de voetbalwereld, haar broer en vader waren allebei fanatieke voetballers, zelf was ze scheidsrechter. Ze had er wel genoeg van denk ik. Eerst heb ik nog geprobeerd te dansen en te turnen, maar zonder ritmegevoel werd dat wat lastig… Na aan korfbal en tennis te hebben gedaan, heb ik uiteindelijk gekozen voor hockey. Als kind moest ik mijn energie kwijt, ik was best druk. Lekker rennen, dat had ik nodig. Zelfs toen ik op een gegeven moment twee keer per week hockeyde, bleef ik daarnaast tennissen.”
“Mijn ouders laten me vrij in wat ik wil. Dat hebben ze altijd al gedaan. Er is nooit tegen me gezegd dat ik móest sporten. Als ik nu zou willen stoppen met hockeyen, zou dat ook goed zijn. Natuurlijk zouden ze het zonde vinden, maar ze willen vooral dat ik plezier heb in wat ik doe. Dat is het belangrijkste in hun ogen.
“Mijn vader is er altijd bij, hij gaat mee naar elke wedstrijd. Eén keer is hij niet komen kijken. Ik was vijftien, en ik mocht meespelen in Dames 1 tegen hockeyclub M.O.P. in Vught. Heb ik er twee gescoord! Ha, ik was extra gemotiveerd! Daarna heeft hij nooit meer een wedstrijd overgeslagen. Samen met mijn vader naar een wedstrijd rijden, is een soort ritueel geworden. Toen ik het Europees kampioen onder zestien speelde in Valencia, stapte mijn moeder in de bus om erbij te kunnen zijn. Ze heeft namelijk vliegangst. Gelukkig had ze die busreis voor me over, dat vond ik heel vet.
“Als kind heb je eigenlijk als vanzelfsprekend je ouders nodig, maar ook nu is dat nog zo. Ze kunnen me als geen ander motiveren als het wat minder gaat. ‘Kom op, niet opgeven, door blijven zetten.’ Je kan het niet alleen. Zeker van je ouders wil je soms horen dat het echt wel weer goed komt.”
“Het leven is zoveel leuker als je sport. Buitenspelen doe je met je eigen vrienden, of vrienden van school. Als je bij een vereniging gaat sporten, bouw je een nieuwe vriendenkring op. Daardoor word je steeds socialer. Je leert er veel van door niet de hele tijd met dezelfde mensen op te trekken, door mensen te ontmoeten met andere interesses.
“Toen ik naar de middelbare school ging, verhuisden we naar Amsterdam-West. De kinderen daar waren heel anders dan mijn teamgenootjes in het hockey. Het waren echt twee verschillende culturen. Stond ik daar als klein meisje uit Den Haag, en dan deed ik ook nog aan hockey… Nou, dan ben je al een beetje een buitenbeentje. Maar uiteindelijk heb ik daar een leuke tijd gehad. Ik heb geleerd dat niet iedereen hetzelfde is, dat mensen anders kunnen denken en zijn.
“Hockey is best een eenzijdige wereld. Ik geef weleens clinics, coach ook de meisjes D1, en daar zie ik dat het toch anders is dan toen ik jong was. Het wordt langzaamaan wat normaler, minder kak. Daar ben ik best blij mee. Hockey is gewoon een supercoole sport, daar is niks bekakt aan.”
“Mijn hele familie heeft er voor gezorgd dat ik alle spullen kreeg die ik nodig had om te kunnen hockeyen. Opa’s, oma’s, ooms, tantes. Hockey is een dure sport. En hoe hoger het niveau is waar je op speelt, hoe duurder het wordt. Inmiddels heb ik gelukkig individuele sponsors, zoals Adidas.
“Het hebben van een sponsor neemt onrust bij me weg, ik maak me minder zorgen. Het voelt ook als steun. Er is een merk dat in mij gelooft, net zoals mijn familie dat doet. Als merken of bedrijven zich aansluiten bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur, laten ze ook zien dat ze in kinderen geloven. En ik weet dat het voor bedrijven misschien lastig is om die stap te zetten; die sponsoring is natuurlijk minder zichtbaar. Maar ik denk dat het heel positief zou kunnen uitwerken voor merken, omdat mensen in de omgeving van die kinderen zien wat die bedrijven betekenen voor een ander. En ja, het zou cool zijn voor kinderen als een tof merk zich zou melden. Dan voelen ze zich bijzonder.”
Twitter: @GinellaZerbo
Instagram: ginellazerbo
Leer meer: op hockey via het Jeugdfonds
Jasper Cillessen, keeper van FC Barelona en het Nederlands elftal, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
“Dat je als kind niet voetbalt, kan ik me gewoon niet voorstellen. Had je een arm gebroken, dan speelde je met je arm in een mitella. Ik heb ooit een keer flink de banden van mijn rechterenkel gescheurd. Ging ik gewoon voetballen met alleen mijn linkerbeen. “Dag en nacht was ik met de bal bezig. Als ik uit school kwam, sprong ik van de fiets, trok ik snel oude kleren aan en, hup, daar gingen we weer spelen. Buiten, op de grote oprit voor de deur, samen met vriendjes en mijn drie jaar oudere broer.
“Aan vakantie hadden we ’s zomers geen behoefte. Ik weet nog dat we tegen mijn ouders zeiden: ‘Zielig dat die andere kinderen op vakantie gaan, kunnen ze niet buiten spelen…’ Sporten was iets natuurlijks. Tennissen, ijshockeyen op een ondergelopen veld bij de voetbalclub in de winter; alles doen om maar te kunnen spelen.
“Ik ben met voetbal begonnen omdat ik er plezier in had. Bij een club speel je anders dan op straat, je leert er het begin van het spelletje. Op de oprit kwam ik alleen de jongetjes uit de straat tegen, op het veld ook jongens die je niet kende.
“We waren bijna elke dag op onze club, De Treffers in Groesbeek, te vinden. Mijn vader had er zelf gespeeld, mijn broer speelde er, mijn ouders deden er vrijwilligerswerk. Ik heb er tot mijn elfde gespeeld. Voetbal werd pas echt anders toen ik bij NEC ging spelen. Het werd meteen professioneler, ik werd thuis opgehaald met een busje en naar Nijmegen gebracht. Bij De Treffers was het vrijblijvender, was plezier bijna belangrijker dan het voetballen zelf. Bij NEC ben ik beter geworden. Was er een hoger niveau, werd er meer kwaliteit geëist. Daardoor heb ik stappen kunnen maken. Maar het is wel zoals mijn moeder nu nog steeds zegt: ‘Als je plezier hebt in het voetbal, voel je je het best en speel je het best.’ Plezier is het toverwoord.”
“De avond voor mijn eerste interland, tegen Indonesië, moest ik aan dat jochie op die oprit denken. Als ik als kind naar Oranje keek, stond ik altijd op van de bank zodra het volkslied begon te spelen. En zong ik uit volle borst mee. Nu mocht ik er ineens zelf staan, ik kreeg er gewoon kippenvel van. Eerste keeper van Oranje worden, daar droomde ik als kind van.
“Ik had al op vrij jonge leeftijd mezelf als doel gesteld om profvoetballer te worden. Mijn ouders hebben mijn broer en mij altijd de mogelijkheid gegeven ons te laten doen wat we wilden. Maar er werd ons wel op het hart gedrukt dat we hard moesten werken. Je moest er vol voor gaan, aan half werk deden we niet. Dus móest ik er ook alles aan doen. Mijn vader kon er niet tegen als je niks met je kwaliteiten en je talenten deed. We hebben thuis de nodige discussies gehad over inzet en je best doen. Hij wilde ons beter maken, en van die instelling heb ik veel geleerd. Achteraf kan ik dat zeggen, want toen dacht ik soms: is het nou nooit goed?
“Het mooie is: die mentaliteit helpt je verder in het leven, en niet alleen in de topsport. Mijn broer is sportief gezien minder terecht gekomen, maar hij heeft een fantastische baan. Hij heeft diezelfde overlevingsdrang, en die gebruikt hij in het maatschappelijk leven.”
“Op het veld ben ik een ander mens dan naast het veld. Daar gelden andere regels en wetten. Dat had ik al als kind. Naast het veld vind ik het fijn als mensen me aardig vinden, op het veld wil ik vooral winnen. John Heitinga zei tegen me: ‘Het lijkt me vreselijk om je als tegenstander te hebben, maar ik vind het fijn om met je in een team te zitten.’
“Verliezen heb ik trouwens nooit geleerd. Deden we vroeger een spelletje, nou, dan ging ik echt schoppen en slaan als ik verloor. Ha, inmiddels ben ik gewoon chagrijnig, smijt ik niet meer dingen. Maar gezelliger wordt het er niet op.”
“Toen ik nog voetbalde en niet keepte, wilde ik beter leren koppen. Ging mijn moeder met me op straat oefenen. Zij gooide de bal, ik kopte ‘m terug. Net zo lang als het nodig was. Ze heeft in een sportzaak in Groesbeek gewerkt, en dat deed ze eigenlijk voor mijn broer en mij. Zo kreeg ze namelijk korting op voetbalschoenen en kleding. Wij waren vrij kieskeurig, wilden dé schoenen van dat moment. Wat dat betreft was ik zo gek als een deur. Van mijn verjaardagsgeld kocht ik altijd de nieuwste Adidas Predator. En die waren niet goedkoop.
“Nu word ik gesponsord door Adidas en mag ik af en toe naar een shop om gratis te winkelen. Dan vind ik niks mooiers om mijn broer, vriendin of neef mee te nemen en hen mooie dingen te kunnen geven. Hun reactie geeft mij een fijner gevoel dan dat ik zelf een doos met nieuwe spullen krijg.”
“We hadden het niet slecht thuis, maar ook weer niet zo breed dat alles kon. Daarbij moesten mijn ouders het hele land door crossen om wedstrijden van mijn broer en mij te volgen. Speelde ik op zaterdag in Sittard dan waren ze er bij, ook als ze een dag later met mijn broer mee moesten naar Groningen. Ze waren gewoon bij alle wedstrijden aanwezig. Dat zijn ze trouwens nog steeds, ze volgen me over de hele wereld. En nog steeds vind ik dat bijzonder.”
Instagram: @jaspercillessen
Bert van Marwijk, voetbaltrainer en oud-bondscoach van Oranje, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport Limburg.
“Als ik mijn moeder mag geloven, voetbalde ik al toen ik kon kruipen. In het begin vooral met ballonnen, later met een bal. Het echte voetballen deed ik op straat, met vriendjes. Ik woonde in een volkswijk in Deventer en liep zo onze tuin uit, via wat gangetjes, een speeltuin in met een groot voetbalveld. Dat was zo’n sociale plek. Oud en jong liep door elkaar heen. Daar ben ik opgegroeid.
“Op straat leer je overleven, moet je je eigen regels maken, leer je om beslissingen te nemen. Als wij met negen man op straat waren, speelden we vier tegen vier en mocht er gewoon één iemand niet mee doen. Of we zeiden: we gaan met z’n vieren tegen jullie vijven. Wist ook iedereen hoe laat het was. Soms was dat best hard. Die straat is voor mij heel bepalend geweest, heeft me gevormd. Tegenwoordig is het gevaarlijk om op straat te spelen, generaties kinderen groeien op zonder dat ze leren om zelfstandig beslissingen te nemen. Dus zul je bij clubs en verenigingen zo’n situatie moeten nabootsen. En daar heb je goede trainers voor nodig.”
“Het grootste gedeelte van de stad Deventer ligt aan één kant van de IJssel. Eén wijk ligt aan de andere kant, en daar woonde ik. Toen ik een jaar of zeven was, wilde ik bij Go Ahead spelen, aan de andere kant van de brug dus. Maar ik was te jong, je mocht je pas vanaf je achtste aanmelden. In de speeltuin kenden ze dat verhaal en voor ik het wist stond de penningmeester van een lokale amateurclub voor m’n neus. Daar was ik van harte welkom, zei hij, dan deden we maar alsof ik acht jaar was.
“Na twee jaar daar te hebben gespeeld, ben ik op de fiets gestapt en de brug over gefietst naar de open dag van Go Ahead. Als je je tijdens die dag in de kijker speelde, kon je een plek in de selectie verdienen. Stond ik daar, helemaal alleen. Ik had het gevoel dat iedereen elkaar kende. Toch werd ik uitgekozen. Daarna heb ik alle elftallen doorlopen en mijn debuut bij de profs gemaakt op mijn zeventiende. Drie keer kwam ik dat jaar op televisie, in de wedstrijden tegen Ajax, Feyenoord en PSV. Moest ik met een vinger op het scherm van de zwart-wit tv mezelf aanwijzen, zo lastig was het te zien. ‘Kijk pa, dat ben ik.’”
“Mijn moeder is denk ik één keer naar me komen kijken. Toen viel ik. Ze draaide zich om en is nooit meer terug gekomen. Ze vond het verschrikkelijk om me pijn te zien lijden. Mijn vader was trots, Go Ahead was ook zijn club. Hij is me altijd en overal blijven volgen.
“Mijn vader was mijn steun en toeverlaat. Ik durfde alles tegen hem te zeggen. De eerste keer dat hij kwam kijken, heb ik hem gezegd dat ik niet wilde dat hij ging schreeuwen of dat hij zich overal mee zou bemoeien. Was ik zeven, acht jaar. En hij heeft het nooit gedaan ook.
“Ik weet nog goed dat ik een paar voetbalschoenen in de etalage van Sporthuis De Witte in Deventer had zien staan. Op het prijskaartje stond 31 gulden, en ik wilde ze zo graag hebben… Maar ik kreeg één gulden zakgeld in de week. Moest ik dus 31 weken sparen. Toen de laatste drie, vier weken waren aangebroken, zei mijn vader: ‘Je hebt zo lang gespaard, je krijgt van mij een paar gulden extra.’ Die schoenen hebben twee weken lang aan het voeteneinde van mijn bed gestaan, voordat ik ze heb aangetrokken.”
“Eigenlijk was ik een verlegen jongen. Ik kreeg snel een rood hoofd, schaamde me vaak. Behalve als ik een bal aan mijn voet had, of buiten speelde. Dan was ik brutaal. Liep ik voorop, haalde ik kattekwaad uit. Maar als ik de beurt kreeg in de klas, dan had ik niet meer zo’n grote mond.
“Het voetbal heeft me sneller volwassen gemaakt. Op mijn twaalfde, dertiende gingen we bijvoorbeeld naar Londen in het kader van een uitwisseling met een Engelse club. Na een reis met de boot, de trein en de bus, kwamen we uiteindelijk aan in het gemeentehuis. Werden we daar verdeeld over gastgezinnen. Ik zag om me heen iedereen in duo’s naar gastouders gaan, en ik bleef alleen over. Zeiden ze: ‘Jij kan je al aardig in het Engels redden, dus we hebben afgesproken dat jij alleen gaat.’ Vond ik helemaal niet leuk. Maar het is wel een goede les geweest.”
“Ik heb vijfendertig jaar geleden jeugd getraind. Daar zaten ook wel eens een paar jongens bij die helemaal op zichzelf waren aangewezen. Hun ouders stonden nooit langs de kant van het veld. Dat zijn vaak jongens die terughoudend zijn, die in een hoekje gaan zitten. Ik probeerde ze altijd duidelijk te maken dat ze bij mij wel terecht konden.
“Die jongens zaten wel bij een vereniging. Maar ik weet ook dat er kinderen langs het veld staan, kinderen die niet mee kunnen doen, alleen maar naar hun vriendjes kunnen kijken. En zich schamen om te zeggen dat ze hulp nodig hebben. Dat is erg. Als ik als kind op zaterdagochtend wakker werd, trok ik meteen mijn voetbalkleren en voetbalschoenen aan. Dan at ik snel een paar boterhammen en was ik weg. Dan ging ik naar mijn speeltuin, naar mijn club.
“Ouders stappen niet zo snel naar het Jeugdfonds Sport & Cultuur, uit schaamte wellicht. En dus moet het komen van docenten, maatschappelijk werkers, buurtsportcoaches. Zij zijn bij uitstek geschikt om kinderen te herkennen die hulp nodig hebben. En echt, het is zo simpel, zo direct. Je kan een kind makkelijk helpen. Sport is zo belangrijk. Je krijgt meer weerstand, je presteert beter op school, je ontwikkelt jezelf, je leert te verliezen, te delen, te huilen, te lachen, feest te vieren. Je mist zoveel als je achter die computer blijft zitten.”
Rea Lenders, de enige trampolinespringster ooit die voor Nederland aan de Olympische Spelen deelnam, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
“We waren samen boodschappen aan het doen in een winkelcentrum, mijn ouders en ik. Bleek dat er een demonstratie trampolinespringen werd gegeven. Ik wist niet wat ik zag! Die grote trampoline, die kinderen die aan het springen waren, door de lucht vlogen… Dat had ik nog nooit gezien. En dat wilde ik ook! Dus ik, zes jaar jong, die trampoline op, en wat bleek? Het ging meteen goed. Ik kon redelijk hoog springen, mocht zelfs een salto maken vanuit de hand van de trainster, Irma Stiekema. Zij heeft me meteen gevraagd of ik een keer bij haar in de hal wilde komen trainen, en ik ben niet meer bij haar weg gegaan. Je zou kunnen zeggen dat ze me die dag heeft ontdekt.”
“Mijn ouders hadden weinig geld, en er bestond nog niet zoiets als het Jeugdfonds Sport & Cultuur waar we gebruik van konden maken. Dus waren we afhankelijk van anderen. De club heeft ons altijd goed geholpen. We hadden bijvoorbeeld geen auto, maar konden steeds met anderen meerijden naar wedstrijden. En de contributie kon niet even regelmatig betaald worden door mijn ouders, maar ook dat werd opgelost. Volgens mij kregen we zelfs korting.
“Thuis zorgde het gebrek aan geld voor stress. Mijn ouders moesten op een gegeven moment rondkomen van een uitkering, terwijl we met drie meiden waren en een halfbroer in huis hadden. Dat was zwaar. Als kind merk je heus wat er aan de hand is, maar toch heb ik achteraf dingen gehoord waar ik toen echt geen weet van had. Het draaide natuurlijk vaak om mij en mijn sport, en als er een nieuw turnpakje moest komen, dan was dat voor mijn ouders een flinke uitgave. Mijn zussen hebben dat nooit als lastig ervaren, ze vonden dat normaal. Daar ben ik nu heel dankbaar voor.”
“Mijn ouders hebben me nooit hoeven pushen, hebben me nooit naar een training hoeven sturen. Ik kan me niet herinneren dat ik naar kinderfeestjes ben gegaan, maar ik heb ze ook nooit gemist. Springen, dat is wat ik wilde. In de sporthal vond ik vrijheid. Mijn opvoeding was streng, soms zelfs hard. Dat was niet altijd even makkelijk voor mij als kind, maar het heeft me uiteindelijk veel gebracht. Een flinke dosis zelfvertrouwen, duidelijke normen en waarden, discipline, zelfstandigheid.
“Als puber begon ik me vooral af te zetten tegen mijn vader. Hij vond het lastig dat ik zoveel van school miste door alle tijd die ik investeerde in het trampolinespringen. Op mijn dertiende kon ik naar de wereldkampioenschappen bij de senioren, maar mijn trainster moest mijn vader overhalen om me daadwerkelijk te laten gaan. De discussies daarover zorgden er voor dat de thuissituatie naar verloop van tijd zo slecht werd dat ik op mijn vijftiende uit huis ben gegaan, eerst door tijdelijk bij de ouders van mijn toenmalige vriendje te gaan wonen. Dat was een hele moeilijke keuze, en achteraf denk ik: hoe heb ik dat eigenlijk gebolwerkt? Want ik deed in die periode gewoon mee aan mijn wedstrijden, bleef trainen en naar school gaan.”
“Ik was een einzelgänger, was gewend om overal hard voor te knokken. En dacht: als ik er maar hard genoeg voor werk, lukt alles. Opgeven was geen optie. Van thuis uit had ik geleerd dat als ik iets wilde, ik er zelf voor moest zorgen. Maar de sport heeft me doen inzien dat je anderen nodig hebt om een doel te bereiken. Je kan het niet alleen, sterker nog, dat hoeft ook niet. En hard werken ís geen garantie voor succes. Je hebt nu eenmaal niet alles in de hand, er zijn zoveel factoren die belangrijk zijn. Dat kon ik als kind maar lastig accepteren, maar door het trampolinespringen had ik geen keuze.
“De sport heeft mij liefde gegeven. Ik zeg niet dat ik dat thuis niet kreeg, maar op een andere manier. De vereniging was mijn tweede huis. Of eigenlijk meer dan dat. Het was een tweede familie, mijn trainster Irma mijn tweede moeder. Zij begeleidde me niet alleen in het trampolinespringen, maar liet mij ook mijn huiswerk bij haar thuis doen. Door het trampolinespringen heb ik me als mens ontwikkeld. Het was meer dan sport alleen.”
“Ik heb altijd kunnen sporten, omdat de vereniging en de gemeente mij daarbij financieel hebben geholpen. Anders was het niet gelukt. Dat heeft mij als mens, als meisje, als puber zo ontzettend veel gebracht. Ik zou die kansen die ik heb gekregen niemand willen ontzeggen, ieder kind heeft er recht op.
“Mijn ouders waren open en eerlijk over hun geldproblemen, daardoor hebben we steun gekregen. Tegenwoordig zijn er zoveel mensen die het financieel moeilijk hebben. Als je uit schaamte geen gebruik zou maken van een organisatie als het Jeugdfonds Sport & Cultuur dan doe je niet alleen jezelf tekort, maar ook je kinderen. Tegen die mensen zou ik willen zeggen: alsjeblieft, ontneem ze die kans niet. Juist als kinderen het thuis zwaar hebben vanwege geldproblemen kan sport goed doen.”
Facebook
Twitter: @realenders
Instagram: @realenders
Robert Meeuwsen en Alexander Brouwer, wereldkampioenen beachvolleybal zijn ambassadeurs van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
Brouwer: “Ik moest eerst mijn zwemdiploma halen, daarna mocht ik een sport kiezen om te beoefenen. Zoals veel jongens koos ik voor voetbal, dat heb ik van mijn zesde tot mijn veertiende gespeeld. Ondanks dat mijn vader en mijn twee oudere zussen volleybalden.”
Meeuwsen: “Je begint als kind nu eenmaal niet meteen met volleybal, dat speel je niet op straat. Dus ja, ook ik ben eerst gaan voetballen. Op mijn negende ben ik gestart met volleybal, op mijn zestiende maakte ik de overstap naar beachvolleybal.”
Brouwer: “Als je vijf, zes jaar bent, is volleybal gewoon te moeilijk, vind ik. En ik denk dat de rest van de familie dat ook vond, niemand heeft me ooit gepusht toch te gaan volleyballen. Maar ik stond wel na mijn voetbalwedstrijden de rest van het weekend in de sporthal. Of bij mijn vader, of bij mijn zussen.”
Meeuwsen: “Mijn moeder speelde volleybal, ik ging vaak met haar mee. Dat vond ik heel tof als kind. Mijn vader was er iets minder mee bezig. Hij was weliswaar 2.04 meter, maar volleybalde zelf niet. Hij was sowieso niet zo sportief aangelegd.”
Brouwer: “Toen ik een jaar of zestien was, trainde ik elke zondag met de nationale selectie in Zeist. Om negen uur ’s ochtends moest ik me daar melden, en we woonden in Groningen… Stapten mijn vader en ik vroeg in de ochtend in de auto, als het nog donker buiten was en niemand anders op de weg reed. Die twee uur samen in de auto, daar heb ik mooie herinneringen aan.”
Meeuwsen: “Mijn vader is pas later volleybal leuk gaan vinden, toen is hij me ook overal gaan volgen. Ging de hele familie mee op pad naar wedstrijden. Dat vond ik toen heel normaal, nu zie ik wel dat dat bijzonder is. Ik ben ze er ook dankbaar voor. Tegenwoordig gaan mijn ouders ook mee naar toernooien in het buitenland, dat is heel gaaf.”
Brouwer: “Ik stond er zeker bij stil dat het bijzonder was dat mijn vader dat allemaal voor me over had, en sprak dat ook uit. Ha, en van de andere kant zag ik ook dat pa het fantastisch vond om te doen. Hij is echt een sport- en volleybalgek.”
Meeuwsen: “Ik kon heel goed zonder bal. Nog steeds. Ik was niet iemand die in zijn sporttenue klaar stond ’s ochtends, ik vond het ook leuk om spelletjes op de computer te doen. Alexander vindt het moeilijk om niet te sporten, hij moet ook op vakantie een bal slaan. Ik heb daar niet zoveel last van.”
Brouwer: “Als ik op vakantie ben, zit ik geen seconde stil. Ik moet bewegen. Anders word ik chagrijnig. Een week lang stil op een strandbedje liggen, is niks voor mij. Dat had ik als kind al. Ik heb getennist, ging met kano’s de sloot op om bierdopjes te verzamelen, speelde slagbal; we verzonnen vanalles. Ik was echt een buitenkind.”
Meeuwsen: “Volleybal heeft me zoveel gegeven. Sowieso mijn hele vriendengroep, ik ken iedereen dankzij het volleybal. Zelfs mijn vriendin! Dat is ook het leukste aan spelen bij een club: je maakt vrienden, er is saamhorigheid, gezelligheid. Je wint samen, leert samen te verliezen. Nou ja, met verlies heb ik inmiddels geleerd om te gaan, hoewel ik het nog steeds moeilijk vind. In het beachvolleybal lig je meteen uit het toernooi als je verliest, dus dat is best lastig. Ik wen er aan, maar makkelijk is het niet.”
Brouwer: “Volleybal was grotendeels mijn opvoeding. Ik begon bij Lycurgus in Groningen en heb in een paar jaar tijd de teams van Heren 9 tot en met Heren 1 doorlopen. Dan trek je als jongen hele avonden en weekenden op met volwassen mannen. Ik vond het echt fantastisch.
“Voor mijn gevoel heb ik nooit echt gepuberd. Toen ik ging volleyballen vond ik school wat minder interessant, dus dat heeft wel voor wat kopzorgen gezorgd bij mijn ouders. Dat was het enige. Met trainers heb ik nooit problemen gehad. Ik ben wat minder koppig en eigenwijs dan Robert, denk ik.”
Meeuwsen: “Het was best nodig dat trainers mij af en toe een trap onder mijn kont gaven. Ik stond nogal als redelijk eigenwijs bekend, heb regelmatig confrontaties met trainers gehad, die me er op gewezen hebben hoe het eigenlijk zou horen te gaan. Daar heb ik een hoop van geleerd.”
Meeuwsen: “Onze eerste sponsor, Red Bull, kregen we pas nadat we het WK in 2013 hadden gewonnen. Dus we hebben eerst moeten presteren. Voor die tijd hebben we veel moeten investeren, hadden we alleen maar kleine sponsoren; brillen, zonnebrand, dat soort dingen.”
Brouwer: “Dat hoorde bij die tijd. We begonnen heel simpel. Wat hadden we echt nodig? Een zonnebril. Ik heb elke optiek in Den Haag een mail gestuurd met de vraag of ze ons wilden sponsoren. Wat ons doel was en wat we nodig hadden. Totdat er een was die enthousiast reageerde, Hofstede Optiek. We komen er nog steeds over de vloer, zij komen nog naar wedstrijden, ze geven ons advies. Ze maken deel uit van een groep die met ons meeleeft, die ons volgt op toernooien. Het zijn mensen die ons steunen. Dat is bijzonder om te voelen als sporter. Zo zal ik ook nooit Nermin Cosovic vergeten, een trainer uit Groningen. Een man met zoveel passie voor sport, die alles voor ons over had. Hij sleepte ons mee in zijn kleine autootje naar selectiewedstrijden in het hele land en ver daarbuiten, door weer en wind.”
Meeuwsen: “We wonen met een gedeelte van de selectie in een volkswijk in Scheveningen, waar best wat armoede heerst. Het heeft lang geduurd voordat we een beetje geaccepteerd werden. Iedereen kent elkaar, en wij vallen nogal op met onze sportkleding en bestickerde auto’s van het nationale team. Sinds het afgelopen jaar klinkt het ineens: hé buurman, ik zag je op tv. Weten ze wie je bent. Stiekem vinden ze dat wel weer mooi.”
Brouwer: “Robert woont in een wijk waar sommigen van zijn buren van een uitkering leven, en hij is topsporter. Dat is best gek. Voor mij is de situatie heel anders, ik woon net een wijk verderop, met een andere bevolkingssamenstelling. Mijn zus is gymdocent in Assen. Van haar hoor ik verhalen over kinderen. Verhalen waarvan wij als echte sportfamilie denken: hoe is het mogelijk in Nederland? Ik stond er vroeger helemaal niet bij stil dat ouders de contributie van een sportclub niet zouden kunnen betalen. Dat was voor mij een ver-van-mijn-bed-show.”
Meeuwsen: “Om eerlijk te zijn: ik kan me gewoon niet voorstellen dat ik nooit had kunnen sporten als kind. Het kan gewoon niet in mijn belevingswereld, het bestaat niet.”
Website: www.brouwer-meeuwsen.com
Facebook
Instagram: @brouwermeeuwsen
Twitter:@BrouwerMeeuwsen
Sanne Wevers, olympisch kampioen op de evenwichtsbalk, is ambassadeur van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. “De turnhal was één grote speeltuin voor mijn tweelingzus Lieke en mij. We konden er eigenlijk de hele dag apenkooien. Onze ouders waren allebei fulltime turncoach, dus we waren vrij jong toen we er voor het eerst kwamen; ik denk een jaar of drie. Als ze een keer geen oppas konden regelen, mochten we mee. Omdat zij druk waren met trainen, kregen wij even geen aandacht. En juist dat was zo leuk! We konden doen en laten wat we wilden. Toen ik vijf, zes jaar oud was, werd ik wat serieuzer. Maar dat voelde niet als een grote stap, simpelweg omdat onze ouders al zo in het turnen zaten.”
“Op mijn twaalfde ben ik bij mijn vader gaan trainen. Voor die tijd ging het bij ons thuis natuurlijk ook vaak over turnen, maar mijn vader zat er niet bovenop, hij had andere leerlingen met wie hij druk was. Toen hij Lieke en mij ging trainen, zijn we hem ‘Vincent’ gaan noemen, en dat vond ik best moeilijk. Ik had mijn vader nog nooit bij zijn voornaam genoemd! Nu is het nog steeds zo dat ik hem Vincent noem als ik aan hem denk in de context van turnen, en anders is het gewoon papa. Ik wissel het af.
“Zonder mijn ouders was ik nooit zover gekomen in het turnen. Ze zijn er zo bij betrokken, zo verantwoordelijk voor het succes. In 2015 hebben we een moeilijke tijd gehad. We waren niet meer welkom bij de turnclub die mijn ouders zelf hadden opgebouwd, Bosan TON in Almelo, mijn vader was er twee jaar eerder al ontslagen vanwege een verschil in inzicht. Hij is uiteindelijk met ons meeverhuisd naar Heerenveen, omdat we daar konden trainen. Mijn moeder bleef echter thuis in Oldenzaal achter. Het eerste half jaar was dat echt lastig, vooral voor mijn ouders natuurlijk. En ja, we hadden met de Olympische Spelen van 2016 een gezamenlijke droom, maar toch voelde het zo dat het vooral door ons kwam dat we die beslissing om te verhuizen hadden moeten nemen.”
“Lieke was van jongs af aan bezig met goed willen worden, terwijl ik het vooral allemaal leuk vond. Ik wilde gewoon graag in de turnhal zijn, plezier maken. Eigenlijk vond ik alles leuk om te doen als kind; ik heb zelfs getennist en als we in de winter een keer gingen schaatsen, vond ik dat weer te gek.
“Toen ik de overstap maakte naar de trainingsgroep van mijn vader, maakte ik bewust de keuze om echt voor het turnen te gaan. Het voelde als een volgende stap. In één klap veranderde mijn instelling van ‘lang leve de lol’ in heel serieus. In het turnen moet je veel uren maken. Je moet echt keihard trainen. Met fysiek talent alleen kom je er niet. Zo was ik bijvoorbeeld als negenjarig meisje uitgeselecteerd, omdat ik niet goed genoeg werd bevonden… Maar door hard te werken, en door de wil om te winnen, de wil om steeds weer beter te willen worden, elke dag dat kleine stapje te durven zetten, is het toch gelukt om ver te komen.”
Sanne Wevers: “Ik heb sinds de Spelen in Rio veel aanvragen gekregen om me te verbinden aan goede doelen, maar om eerlijk te zijn: ik wilde een organisatie die bijdraagt aan iets positiefs. Dat doet het Jeugdfonds Sport & Cultuur in mijn ogen. Sport opent namelijk deuren voor de toekomst van een kind. Ik zou gewoon niet weten hoe het is zonder sport te leven. Het leert je mentaal weerbaar te zijn, het leert je doelen te stellen en te bereiken, het leert je ergens aan vast te durven houden, ergens voor te gaan, het leert je te vertrouwen op iemand die je daarbij helpt. In je coach, in je team.
“Er zitten zoveel goede levenslessen voor kinderen in sport. Vooral het besef dat je het niet alleen kan, maar ook niet alleen hoeft. Als je iets wil, moet je veel aan de kant zetten. Dat is niet anders bij een schoolopleiding, of bij een baan, je moet altijd offers brengen om verder te komen. Die eerste stapjes leer je als kind al in de sport. Dat het inderdaad niet handig is als je te laat naar bed gaat, of nog even gaat buitenspelen de avond voor een wedstrijd.”
“Mijn ouders hadden het niet breed. Daar hebben wij als kind niet echt iets van gemerkt, dat heb ik pas op latere leeftijd geleerd. En dat waardeer ik enorm. Mijn vader heeft bijvoorbeeld lang zonder salaris gewerkt bij de club waar we turnden, wij hoefden dan geen contributie te betalen. Die bedroeg 200 euro per maand vanwege de dertig uur per week die we trainden. Dat was lastig op te hoesten voor ons. Ondertussen vonden ze het wel belangrijk dat we op vakantie gingen. Dan spaarden ze en gingen we met de caravan naar Zuid-Frankrijk.
“Ik denk dat het heel belangrijk is dat je als kind niet die zorgen over geld kent. En ik denk dat daarom het inschakelen van het Jeugdfonds Sport & Cultuur een gevoelig onderwerp is; niemand wil in dat hokje geplaatst worden. Niemand wil dat een kind zijn ouders in die situatie ziet. Ik kan me goed voorstellen dat ouders een barrière voelen om hulp te vragen. Maar je zou het eigenlijk zo moeten weten uit te leggen dat gebruik maken van het fonds niet gezien wordt als een zorg, maar als een kans.”
Facebook: sanneweversnl
Twitter: @swevers
Instagram: @sannewevers.official
Katelijne van Otterloo, jazz-zangeres en ambassadrice van het Jeugdfonds Cultuur Aalsmeer vertelt:
“Muziek, dans en toneel maar ook het bezoeken van musea vind ik van groot belang in de ontwikkeling van een mens maar zeker voor een kind. Het is een essentiële ‘tegenhanger’ van de algemene ontwikkeling die je mee krijgt op school. Creativiteit en talent moet je eerst zien te ontdekken en daarna zien te ontplooien. Daarvoor zullen kinderen in aanraking moeten kunnen komen met cultuur in de breedste zin van het woord. Er zijn natuurlijk tal van instellingen die cultuur subsidiëren, maar dat is vooral op nationaal en regionaal niveau. Helaas ontbreekt het vaak aan de aandacht op lokaal niveau. Het Jeugdfonds Cultuur voorziet daar wel in, geeft kinderen die kans als ze die van huis uit om financiële redenen niet kunnen krijgen. Daarom draag ik het Jeugdfonds Cultuur Aalsmeer een zeer warm hart toe. Zelf ben ik afgestudeerd aan de TU in Delft, een behoorlijk rationele, technische studie maar heb als ‘tegenhanger’ 13 jaar pianoles gehad vanaf mijn 7e, maakte mijn eigen show tussen de schuifdeuren met toneel, zang en dans en kreeg enkele jaren zanglessen. Nu sta ik dus als ir. op de planken en daar voel ik mij intens gelukkig… Hoe geweldig is het om het kind ‘bij jou om de hoek’ deze kans ook te kunnen geven…”
Shanice van de Sanden, aanvaller bij het Nederlands vrouwenelftal en Europees Kampioen, gaat zich als ambassadeur inzetten voor het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Het Jeugdfonds Sport & Cultuur betaalt de contributie / het lesgeld voor kinderen en jongeren uit gezinnen waar te weinig geld is voor sport, dans, muziek of iets anders creatiefs.
Met voetbal begint Shanice pas laat, een buurman ziet haar op straat voetballen en geeft haar op bij VVIJ, een voetbalclub in IJsselstein. Binnen een paar jaar wordt ze geselecteerd voor Oranje onder zeventien jaar, en speelt ze bij clubs als FC Utrecht, SC Heerenveen en FC Twente. December 2008 maakt ze haar debuut in het Nederlands elftal. In 2016 verhuist ze van FC Twente naar het Engelse Liverpool. Na het Europese kampioenschap met de Oranje Leeuwinnen in 2017, tekent ze een contract bij Olympique Lyon, waar ze afgelopen seizoen de Champions League mee won.
Ambassadeur Shanice ervaart zelf de waarde van sporten en gunt elk kind de kans om gewoon lekker tegen een bal aan te trappen.
‘Als ik op het trainingsveld sta, ben ik gelukkig. Nog steeds, elke dag. Ik heb van mijn hobby mijn werk kunnen maken. Die ronde bal heeft me overal gebracht, over de hele wereld. Van Zuid-Afrika tot Miami. Daar leer je zoveel van als mens. Ik kom van ver. Kinderen moeten zichzelf als mens kunnen ontwikkelen. Dat is heel belangrijk. En daarom moeten ze de mogelijkheid hebben om te kunnen sporten, ook al hebben hun ouders geen geld. Sport kan zoveel moois brengen, kijk maar naar mij. Ik heb zoveel mooie dingen meegemaakt, zoveel lieve mensen ontmoet die me hebben geholpen. Want je kan het echt niet allemaal alleen, je hebt hulp nodig. Al die goede mensen hebben me sterker gemaakt, en dat is allemaal dankzij mijn sport. Dat gun ik elk kind.’
Ik heb zoveel mooie dingen meegemaakt, zoveel lieve mensen ontmoet die me hebben geholpen. Want je kan het echt niet allemaal alleen, je hebt hulp nodig. Al die goede mensen hebben me sterker gemaakt, en dat is allemaal dankzij mijn sport. Dat gun ik elk kind.’
Monique Maks, directeur Jeugdfonds Sport & Cultuur is trots dat Shanice zich gaat inzetten voor kinderen die opgroeien in armere gezinnen: ‘De persoonlijkheid van Shanice is duidelijk zichtbaar in haar spel; vol energie, kracht en uitbundigheid maar wat me vooral aanspreekt is dat ze speelt in het belang van het team. Ze heeft geleerd om niet op te geven, positief te zijn en dat heeft haar ver gebracht. Voetbal is voor ons fonds de sport die het meest wordt beoefend en we hopen samen met Shanice nog meer meisjes en jongens te enthousiasmeren. Dat is hard nodig want 378.000 kinderen in Nederland, dat is 1 op de 9, groeit op in armoede.’
kinderen en jongeren werden in 2023 via ons lid van een club
kinderen en jongeren werden in 2023 via ons lid van een sportclub.
kinderen en jongeren werden in 2023 via ons lid van een cultuurclub.
uitgegeven sport- en cultuurattributen in 2023.