Nieuws

Inmiddels is het bijna vanzelfsprekend dat Jeugdfonds Sport & Cultuur Gelderland jaarlijks duizenden kinderen helpt. Maar tien jaar geleden begon Petra Schipper van Gelderse Sport Federatie vanaf nul. Bijna niemand kende het fonds en de werkwijze. “Het was hard werken en leuren, maar dat had ik er graag voor over. Ik wilde zoveel mogelijk kinderen helpen.”

De provincie Gelderland nam in 2010 het initiatief om iets te gaan doen voor gezinnen met een smalle beurs. Jeugdfonds Sport was toen landelijk net in opkomst en wilde graag provinciale fondsen starten. Al snel werd besloten daarbij aan te sluiten. De Gelderse Sport Federatie kreeg de opdracht dat op te zetten. “We zijn begonnen met een presentatie voor potentiële bestuursleden,” vertelt Petra Schipper, “en gelukkig zeiden daar een aantal mensen dat ze wel het Stichtingsbestuur wilden vormen. Onder andere Ap Lammers, die als eerste penningmeester veel werk verzet heeft.”

Zendingswerk

Daarna begon het zendingswerk richting gemeenten. Want de provincie subsidieert (nog altijd) de organisatie, maar het geld voor de kinderen moest van gemeenten en sponsoren komen. “Onze eerste uitdaging was de juiste mensen te vinden. Wij hadden contacten met beleidsmedewerkers sport, maar daar viel dit helemaal niet onder. Gelukkig waren er al snel twee gemeenten die aanhaakten, Renkum en Montferland.” Ze herinnert zich de ondertekening in Renkum. “Puur toevallig was de voorzitter van het landelijk fonds, Johan Wakkie, in het gemeentehuis voor iets totaal anders. Hij kwam binnenlopen en heeft de gemeente nog eens extra bedankt dat zij als koploper aansloten. Dat soort dingen is belangrijk voor het draagvlak. Dan wordt het ook makkelijker om met nieuwe gemeenten te praten. Na een jaar kwam de doorbraak en sloten in een keer veel gemeenten aan.”

Werkwijze op basis van vertrouwen

Voor gemeenten was de werkwijze van het JFSC wennen. Petra: “Veel ambtenaren waren gewend te werken vanuit regelgeving en controle. En toen kwamen wij met een systeem dat gebaseerd is op vertrouwen. Waarin we zeggen: intermediairs zijn professionals die de gezinnen kennen, zij kunnen inschatten of de mensen de steun echt nodig hebben. En wat is nou het ergste wat er kan gebeuren? Dat een kind sport! Want het geld gaat rechtstreeks naar de verenigingen, dus het kan niet misbruikt worden. En we controleren wel of de kinderen blijven sporten. De methodiek van JFSC is fantastisch, het houdt het laagdrempelig voor mensen die het toch al moeilijk hebben.”

Uit isolement halen

“Belangrijk is ook dat we kijken naar wat mensen te besteden hebben, niet alleen naar het bruto-inkomen,” benadrukt Petra. “Want je kunt twee inkomens hebben, maar door schulden of dubbele woonlasten alsnog nergens geld voor hebben. En daar kunnen de kinderen in zo’n huishouden helemaal niets aan doen! Daar gaat het om: kinderen moeten gewoon kunnen meedoen. Als je geen geld hebt kom je in een isolement, je kunt nergens naartoe. Dat hebben we net met corona allemaal twee maanden meegemaakt. Moet je je voorstellen dat dat jaren duurt! Dat is verschrikkelijk voor kinderen, en wij kunnen ze helpen.”

Ouders: vraag het aan!

Met de bijdrage wil het JFSC ouders ook een steuntje in de rug geven. “Het is klein en eenvoudig, maar het zorgt ervoor dat ouders zich in ieder geval over de sport of cultuur van hun kind geen zorgen hoeven maken. Dat geeft een beetje rust. Dus tegen ouders zou ik willen zeggen: vraag het aan! Behalve de intermediair en de penningmeester van de club is er ook niemand die ervan weet, dus de kinderen kunnen onbezorgd aan sport en cultuur doen. Laat ons je helpen!”

Steun blijft nodig

In de eerste jaren was het beschikbare budget voor kinderen vaak snel op. “Gemeenten begonnen met vijf of tien plekken. Het mooie is dat zodra ze zien dat het echt werkt, ze tussentijds opschalen, soms zelfs binnen het lopende jaar. Daardoor konden we al snel meer kinderen gaan helpen. Het is supercool om te zien dat we met niets begonnen en dat er nu een serieus fonds staat, waar inmiddels 30 gemeenten bij zijn aangesloten. Dat is ook dubbel, want het liefst wil je dat JFSC niet meer nodig is. Maar de realiteit is dat we juist meer dan ooit nodig zijn, en dan wil je zoveel mogelijk kinderen bereiken. Ik hoop dan ook dat steeds meer mensen het net zo gewoon gaan vinden om te doneren aan JFSC als aan bijvoorbeeld Kika. En dat meer gemeenten zich aansluiten. Er zijn nog altijd gezinnen die tussen regelingen in vallen, JFSC is dan een vangnet. Een kind dat aan sport of cultuur doet, hoort ergens bij en leert samenwerken. Zo help je ze een belangrijke stap vooruit!”

 

In vrijwel iedere stad en regio is er wel een Jeugdfonds Sport & Cultuur. Handig, want zo is er altijd wel een fonds in de buurt. De fondsen worden bestuurd door een coördinator en bestuursleden die de lokale situatie goed kennen. Maar wat doet zo’n coördinator eigenlijk? We vroegen het Martina Haak-Snoek, ruim vier jaar coördinator van het fonds in Groningen. 

“Grappig dat je belt,” zegt Martina. “Wij hebben onlangs een enquête onder intermediairs gehouden en een aandachtspunt was meer zichtbaarheid van het fonds en de coördinator. Dat komt dus mooi uit! Toen ik begon waren het Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds nog twee aparte fondsen maar ik was voor beide coördinator. Dat vond ik mooi want ik heb met beide wat. Ik heb een sportopleiding gedaan, was ook vakleerkracht gym, maar heb ook iets met cultuur, vooral muziek maken. En de doelgroep vind ik boeiend. De vacature voor coördinator was mij dus op het lijf geschreven.”

Afstand letterlijk en figuurlijk groot

Groningen is een grote provincie waarin alle 12 gemeenten bij het fonds aangesloten zijn. “Een pittige klus,” lacht Martina. “We krijgen jaarlijks zo’n 3500 aanvragen, bijna de helft uit de stad Groningen, de rest uit de overige  gemeenten in de provincie. Dat is soms lastig. Ik wil graag dat alle kinderen mee kunnen doen. In de meeste dorpen zit wel een voetbal- en gymnastiekvereniging maar geen andere sporten en zeker geen culturele activiteiten zoals ballet of muziekles. De afstand is voor de ouders letterlijk en figuurlijk te groot. En voor mij is het best een uitdaging de vinger aan de pols te houden in zo’n groot gebied.”

Oren en ogen in de wijk

De ruim 200 intermediairs vormen de brug tussen het fonds en de ouders. “Zonder intermediairs lukt niets. Zij zijn mijn oren en ogen in de wijk. Daarom investeer ik veel in de relatie met de intermediairs. Het is een van mijn belangrijkste taken om ze te helpen. Ik reageer zo snel mogelijk, denk met ze mee om het mogelijk te maken dat kinderen mee kunnen doen en probeer het ze zo gemakkelijk mogelijk te maken. We werken met intermediairs vanuit het onderwijs, de jeugdzorg, sociaal werk, sport- en cultuurcoaches, schuldhulpverleners, Stichting Leergeld, Humanitas en andere professionals. Maar er is altijd behoefte aan meer intermediairs omdat mensen van baan wisselen en er zijn de laatste jaren ook veel fusies in gemeenten waardoor het werkveld verandert.”Alle kinderen gaan naar school, dat is dus dé plek om intermediairs te hebben zitten. “Lastig,” zegt Martina. “Idealiter wil je op iedere school een intermediair maar de praktijk wijst uit dat veel leerkrachten vinden dat ze al overbelast zijn. In de stad Groningen is het heel goed geregeld. Daar is op scholen in armere wijken een brugfunctionaris aangesteld die de link legt met de ouders. En ook in kleine platteland gemeentes zie je dat de directeur van de school vaak intermediair is.”

Het leukste van mijn werk

Verschil maken voor een kind, daar doet Martina het voor. “Het leukste van mijn baan is horen dat een kind geholpen is. Dat het kind iets kan gaan doen wat het graag wil, heeft allerlei mooie bijwerkingen op de rest van het gezin en op school. Het is vaak een steen in de vijver. Bijvoorbeeld een meisje dat gepest wordt maar dankzij theaterles meer zelfvertrouwen krijgt. Of een kind met ADHD die zich in de sport uitleeft en thuis en op school rustiger is. Een vader die teamleider wordt op de voetbalclub omdat hij via zijn zoontje betrokken is geraakt. Eén van de dingen die me onlangs geraakt heeft is een meisje in een moeilijke thuissituatie die via ons naar zangles kan. Ze heeft nu een plek om even te ontsnappen en waar ze haar emoties kwijt kan. Dat is geweldig.”

Het moeilijkste…

Martina denkt na, wat vindt ze het moeilijkste? En dan: “Het vergroten van de bekendheid van ons fonds. Nog lang niet iedereen kent ons.  Het is dus zaak om op allerlei manieren en plekken in beeld te blijven. De boodschap één keer doorgeven is niet voldoende. Alweer zijn de intermediairs daar belangrijk in. Als zij goede ervaringen met ons fonds hebben, zijn zij onze ambassadeurs. We hebben sinds enkele jaren een mooie samenwerking met FC Groningen die in de hele provincie komt en ons meenemen in hun uitingen. Ook de bezuinigingen in de gemeenten zijn zorgelijk. Daardoor is de noodzaak groter om eigen potjes te vullen om alle kinderen te kunnen blijven helpen. Er stonden een paar grote acties klaar maar vanwege corona gaan die niet door.”

Samenwerking met allerlei organisaties, communicatie, PR, financiën, een coördinator moet van alle markten thuis zijn. “Dat maakt de baan juist zo leuk,” zegt Martina. “Het is betekenisvol. Er zitten zoveel aspecten aan. Maar het mooiste is natuurlijk dat je een lastige situatie voor een kind, en dus voor een gezin, lichter maakt.”

Brian Hirman is sinds kort lid van de Raad van Toezicht van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Brian hoefde er niet lang over na te denken zich te verbinden aan het Jeugdfonds Sport & Cultuur. “Ik ga op niemands stoel zitten maar als het nodig is, ben ik bereikbaar en als me iets opvalt, zal ik het zeker melden.” 

Brian Hirman, Raad van Toezicht Jeugdfonds Sport & CultuurAfgelopen jaar is het bedrijf waar ik managing partner ben, verkocht aan een grote internationale organisatie én ben ik 50 jaar geworden,” zegt Brian. “Voor mij een mooi moment in mijn leven om te onderzoeken of ik een commissariaat of een Raad van Toezicht functie zou willen. Een dergelijke functie is niet niks, aan een commissariaat of toezicht functie kleven grote verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden. Ik wilde goed weten waar ik in zou stappen. Daarom heb ik vorig jaar op Nyenrode met veel plezier een speciale Commissaris-opleiding gedaan en ben vervolgens gaan zoeken welke type organisaties bij mij zouden passen. De vacature in de Raad van Toezicht bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur kwam toevallig op mijn pad. Een functie die me op het lijf geschreven is.” 

Bekend met de doelgroep 

Die gedegen voorbereiding en zorgvuldigheid tekent Brian Hirman. Hij had meerdere opties, maar koos bewust voor twee organisaties om zich voor in te zetten als commissaris of toezichthouder: een publiek private organisatie én het Jeugdfonds 

Sport & Cultuur. “Ik koos voor het Jeugdfonds Sport & Cultuur omdat ik heel veel met sport heb en ook weet hoeveel effect het kan hebben op kinderen uit de doelgroep. Ik heb ook veel met cultuur hoor, vooral muziek zit in mijn hart, ik heb als student lang in een band gezeten, we stonden destijds zelfs in het voorprogramma van Lois Lane,” lacht hij.  

“Ook de problematiek is bekend voor me. Vroeger was ik vrijwilliger bij Purvak in Purmerend. Bij Purvak doen kinderen die niet op vakantie kunnen tijdens de vakantieperiode allerlei sportactiviteiten. Daar kwam ik in aanraking met kinderen waar thuis weinig geld was, en zag ik hoeveel plezier kinderen aan het sporten beleefden. Ook later als basketbalspeler en trainer maakte ik de problematiek van dichtbij mee. Nog een trigger was dat mijn dochter Sportkunde aan de Hogeschool van Amsterdam studeert en stage deed bij een organisatie die gratis sport – en beweegactiviteiten aan kinderen in probleemwijken aanbiedt. Binnen ons gezin draait het dus heel erg om sport maar er is ook het bewustzijn dat er veel gezinnen zijn waar de kinderen vanwege geldgebrek niet kunnen sporten of iets aan kunst en cultuur kunnen doen.” 

Ik wil echt mijn steentje bijdragen

Brian is een betrokken bestuurder zonder de organisatie al te dicht op de huid te zitten. “Wat me opvalt is dat er bij het Jeugdfonds mensen werken met veel hart voor de zaak en die weten waar ze het over hebben. Het enthousiasme is groot. Er kunnen zeker nog wat slagen gemaakt worden als het gaat om de merkbekendheid van het fonds. Wie zijn we nou eigenlijk en hoe kunnen mensen ons het gemakkelijkst vinden? Weet je, ik doe dit niet om een paar keer per jaar te vergaderen. Ik wil echt mijn steentje bijdragen. Tegelijkertijd moet je als bestuurder ook een zekere afstand houden. Ik ga op niemands stoel zitten maar als het nodig is, ben ik bereikbaar en als me iets opvalt, zal ik het zeker melden. Ik vind het vooral ook heel leuk om me voor zo’n mooie organisatie in te mogen zetten.” 

Lees ook: Kees Jansma: ‘In de kantine is iedereen gelijk’

Meer over de Raad van Toezicht

Kees Jansma, sportjournalist en voormalig perschef van Oranje, was augustus 2021 voorzitter van de Raad van Toezicht van het Jeugdfonds Sport & Cultuur.

De tranen van mijn vader

Kees Jansma: “Mijn vader nam me op 1 februari 1956 mee naar de wedstrijd West-Duitsland – Nederland in Düsseldorf. Ik was acht jaar oud en kan me alles nog óngelooflijk goed herinneren. De treinreis, de kou, de doelpunten, de tranen van mijn vader… We vertrokken uit Amsterdam, en overal lag sneeuw. Het was echt een wereldreis, mijn moeder stond ons huilend op het perron uit te zwaaien. Zo ver weg gaan, dat was nogal wat.

“Mijn vader moest ook huilen, maar pas na de overwinning van Oranje. Ook dat beeld staat op mijn netvlies gebrand. Toen dacht ik dat het vanwege de zege was, daarna begreep ik dat heel Nederland had gehuild omdat het zoveel meer betekende met de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen.

“Het bezoeken van sportwedstrijden was heel normaal bij ons thuis, we gingen overal naar toe. Mijn vader was als kind een fanatiek voetballer, maar toen hij veertien was overleed mijn opa en moest hij werken om het gezin te onderhouden. De passie voor sport raakte hij echter nooit kwijt. Mijn moeder was wat artistieker aangelegd, en dus ging het bij ons thuis over twee dingen: theater en sport.”

Naar de Jansma’s

“Voetbal heb ik het meest fanatiek gedaan. Van jongs af aan, in Amsterdam-Noord. Daarna zijn we verhuisd naar Voorburg in Den Haag. Mijn zusje handbalde, mijn broer voetbalde. Dat deden we allemaal bij Tonegido. Daarnaast hadden we pianoles. We waren, op z’n zachtst gezegd, nogal competitief ingesteld en hadden dus altijd ‘ruzie’. Maar de weekenden waren hartstikke gezellig, als het kon gingen overal samen naar toe. Nooit heb ik het idee gehad dat ik profvoetballer zou kunnen worden. Ik had er simpelweg het talent niet voor.

“Het allerleukst was dat mijn vader als voorzitter van onze voetbalvereniging op zondagavond zo’n zestig tot tachtig man thuis ontving. Om soep te eten, muziek te maken. Dat waren beroemde avonden in Voorburg. Na de wedstrijd ging je niet naar de kantine, maar naar de Jansma’s.

“Toen mijn vader tachtig werd, gaf hij ons een boek, door hem zelf geschreven: ‘Jan Jansma, 80 jaar, mijn leven’. Daarin schreef hij dat hij met mijn moeder ‘s avonds ging overleggen als wij kinderen weer eens de vraag gesteld hadden of we op voetbal mochten, of op handbal, of op muziekles. Hoe gaan we dit organiseren? Wij dachten dat dat allemaal maar kon. En het kon ook. Mijn vader ging gewoon meer werken, mijn moeder deed thuis naaiwerk. Dat hebben wij ons als kind nooit gerealiseerd.”

Obsessieve ambitie

“Ik had maar één ambitie en dat was sportverslaggever worden. Ik was gefascineerd door de momenten waarop het doodstil was in huis, omdat we naar de stemmen van mannen als Jan Cottaar of Dick van Rijn luisterden. Dan zaten we op de grond, in een brede kring rond de radio. Eerst moesten we van mijn ouders naar Wim Kan luisteren, ook al begrepen wij als kinderen zijn grappen niet helemaal. Maar daarna kwamen de wedstrijdverslagen uit het buitenland. Ik vond het fantastisch dat iemand zei: ‘En dan gaan we nu over naar Dick van Rijn in Boedapest.’ En ja, dat dan die stem daadwerkelijk uit dat verre Boedapest kwam… Dat wilde ik ook! Want die stem kreeg die anders zo drukke huiskamer van ons muisstil.

“Mijn ambitie om sportjournalist te worden, was obsessief. Dat klinkt misschien overdreven, maar het kwam er echt bij in de buurt. Ik wilde gewoon een bekende, goede, serieuze sportverslaggever worden. Daar moest alles voor wijken, ook in mijn privéleven. Het mocht niet mislukken, ik móest slagen. Door die passie voor sport had ik ook helemaal geen interesse in school. Mijn broer en zus deden het daar goed, ik niet. Dus ontstond er een gevoel van: maar ik kan ook wat hoor.

“Later ben ik het gaan zien als geldingsdrang, dat had ik toen niet helemaal door. En daar word je niet altijd even gelukkig van, van zo’n instelling. Als ik moest kiezen tussen een avond thuis of naar Ajax, dan ging ik naar Ajax. Want stel je voor dat ik iets zou missen. Het was natuurlijk niet alleen geldingsdrang en ambitie, het had wel degelijk ook te maken met de liefde voor de sport. Ik werk al vijftig jaar in de sportwereld, die ik op momenten heus heb vervloekt, maar dat kan je niet volhouden als je er niet van houdt.”

In de kantine hangen

“Sporten is belangrijk, dat moet iedereen kunnen doen. Zeker in deze tijd, waarin tegenstellingen meer op scherp lijken te staan dan vroeger. Sport heeft me doen beseffen dat de kantine, het clubhuis, de sportzaal, hoe je het ook wil noemen, een bindmiddel van jewelste is. Want iedereen is gelijk in de kantine. Het maakt niet uit waar je vandaan komt, je kletst met z’n allen over alles. Dat heb ik door mijn opvoeding zo geleerd en ervaren. En nog steeds ben ik lid van twee voetbalverenigingen, in Alphen aan de Rijn en in Doorn.

“Mijn moeder, die niet zo van sport hield, ontdekte hoe sport stond voor samen dingen doen, hoe het van belang was voor het gezinsleven. Daarom zei ze: kom op zondagavond maar naar ons huis toe, in plaats van in de kantine te blijven hangen.

“Eigenlijk doe ik met mijn eigen kinderen hetzelfde als dat mijn ouders met mij deden. Ik neem ze al jaren mee naar allerlei wedstrijden, over de hele wereld. Zo gaan we altijd met het hele gezin naar de Olympische Spelen. En dan kopen we kaarten voor allerlei wedstrijden. Tijdens de Spelen van Londen geleden zat ik in de vroege ochtend met mijn kinderen op de tribune voor de waterpolo kwartfinale Hongarije-Rusland. Ik keek naar ze en zag rode konen op hun wangen van de opwinding; ze waren zeven en negen! Dus ja, die hebben dezelfde bacil.”

Lees meer

>> Opvolger van als voorzitter is Tom van ’t Hek: ‘De kloof verkleinen’

>> Meer over onze Raad van Toezicht

Wist je dat?

kinderen en jongeren in Nederland groeit op in armoede.

kinderen en jongeren werden in 2023 via ons lid van een sportclub.

kinderen en jongeren werden in 2023 via ons lid van een cultuurclub.

uitgegeven sport- en cultuurattributen in 2023.